De Grebbelinie
1. DE AANVAL BIJ SCHERPENZEEL. maandag, 13 mei
In het noorden moest de Duitse 227e Divisie door de Grebbelinie heen breken en Amersfoort bezetten. Omdat de bruggen over de IJssel gesprongen waren en het brugslagmateriaal uitgeput raakte, moesten alle noordelijke troepen gebruik maken van de brug in Zutphen. Hier ontstond een grote opstopping, zodat de Divisie slechts langzaam vorderingen maakte. Aan het einde van de 11e mei bereikte de voorhoede Barneveld. Toen de tegenstand bij Asschat en Musschendorp ook nog tegenviel, zag men af van de aanval op Amersfoort. Meer zag men in een offensief tegen de Grebbelinie bij Scherpenzeel.
Daar werd de linie verdedigd door delen van het 15e en 22 R.I., samen zo’n 3 1/2 bataljon sterk, verdeeld over voorposten, frontlijn en stoplijn. In de voorposten lagen 3 compagnieën. Volgens het plan moest de Duitse aanval 08.00 u. plaatsvinden. Eerst zou er een inleidende beschieting losbarsten, die de linie stormrijp maakte. Dan moest er, vlak voor de aanval, nog een vernielingsvuur op Scherpenzeel worden afgegeven met 76 vuurmonden. De Nederlandse artillerie doorkruiste deze plannen in eerste instantie. Ze schoot uitstekend en vertraagde de aanval tot 13.30 u. Onder heftige tegenstand stootten de Duitsers door naar Scherpenzeel. Hier verweerde een klein aantal Nederlandse soldaten zich heldhaftig tegen 3 Duitse bataljons. Met veel moeite kon de Duitse overmacht zich door Scherpenzeel heen vechten, tot ze oog in oog stond met de frontlijn van de Grebbelinie. De verdediging was uitstekend georganiseerd en de communicatie was hier, in tegenstelling tot elders, prima. Infanterie dwong de aanvallers tot dekken, waarna de artillerie die plek met granaten begon te bestoken. Aanval na aanval werd afgeslagen en het moreel van de verdedigers steeg met het uur. ’s Avonds trokken de Duitsers zich terug.
2. SCHANS DE ENGELAAR.
De zuidelijke vleugel van de aanval bij Scherpenzeel had bijzonder veel hinder van de voorposten bij Renswoude en Ederveen, die daags te voren niet genomen konden worden. Generaal Zickwolf, commandant van de 227e Divisie had hiertegen niets meer ondernomen, omdat hij te laat hoorde over de mislukte aanval bij De Klomp.
Artillerie en mitrailleurvuur lieten de aanval nu bij Scherpenzeel vastlopen en de opmarswegen raakten verstopt. Steunpuntje ‘De Engelaar’ vervulde in de verdediging een opmerkelijke rol. Enige tientallen militairen stelden zich onder leiding van Kapitein Moquette te weer tegen de talrijke vijand. Frontale en zijdelingse aanvallen van 2 bataljons werden afgeslagen. Door de weerstand van de voorposten-steunpunten dreigde het verband tussen de Duitse troepen verloren te gaan. Generaal Zickwolf wierp zijn 3e en laatste regiment in de strijd. De gehele Divisie was nu ingezet. De Schans raakte in de loop van de strijd door haar munitie heen. Aanvoer was onmogelijk, vanwege de dichte artilleriebeschieting. Toen de bezetting dan besloot terug te trekken op de frontlijn en de mitrailleurs onklaar maakte, volgde op dat moment de aanval, waardoor men zich moest overgeven. De Duitsers dachten eindelijk een doorbraak te hebben geforceerd in de frontlijn, maar het blijkt al gauw, dat het slechts een steunpunt in de voorposten betreft. Het met veel moeite veroverde ‘fort’ van de Nederlandse verdedigers blijkt uit zand en wat planken te bestaan.
Kapitein Van Diffelen had het zuidelijk deel van de voorposten, bij de Slaperdijk, onder zijn hoede. Ondanks mortiervuur, uitvallende telefoonverbindingen en een aanhoudende kogelregen houden de soldaten bij de Slaperdijk stand. In de avond van de 13e mei geeft Generaal Zickwolf het op en beval de terugtocht voor hergroepering van zijn Divisie.
3. DE BETUWESTELLING: VERZET EN VERRAAD. maandag, 13 mei
Hoewel de aanvallen op de voorposten in eerste instantie werden afgeslagen, moest men deze in het zuiden aan de vijand laten in de nacht op 13 mei. Dit zou te wijten zijn aan een Nederlandse vaandrig, die verdacht werd van Duitse sympathieën. Voor zijn vermeende verraad werd hij op 14 mei geëxecuteerd.
Vanaf de 10e mei deden zich al vreemde zaken voor in de frontlijn. Kabels voor het telefoonverkeer waren doorgesneden, de telefoon werd afgeluisterd en gestoord, Nederlandse burgers met Duitse achtergrond seinden boodschappen en er werd een ‘snuffelende’ man in de loopgraven aangetroffen die zei te schuilen(!?). Om 04.00 u. openden de Duitsers met een versterkt bataljon de aanval op de frontlijn bij Ochten. 4.45 u. was de eerste aanval afgeslagen. Acht uur moesten de Duitsers voor de tweede maal met zware verliezen terug. De vijand laat extra ziekenauto’s en ziekendragers aanrukken om de slachtoffers af te voeren. Twee uur ’s middags probeerde de aanvaller het weer, nu via het water. Een Duits flottielje van lichte Duitse schepen poogde achter de frontlijn te komen. De formatie marineschepen slaagde niet, omdat een Nederlandse rivierbatterij van drie stukken twee motorboten tot zinken bracht en anderen beschadigde. Daarop vluchtten de schepen.
Opnieuw hoorde men vreemde berichten over de radio; de frontlijn zou doorbroken zijn. Dit was niet zo, maar het bericht stichtte de bedoelde verwarring. Voorts werd er in het Nederlands op de radio gemeld, dat de soldaten achter de frontlijn moesten verzamelen. Aan deze verraderlijke oproep werd gelukkig ook geen gehoor gegeven. Toen de aanvaller zijn pogingen staakte, kon de Betuweartillerie zich weer richten op het steunen van de Grebbeberg. Men schoot voornamelijk op het gebied rond ‘De Blauwe Kamer’.
De tegenaanval bij Achterberg
1. DE TEGENAANVAL VANUIT ACHTERBERG. maandag, 13 mei
Omdat een doorbraak op de Grebbeberg praktisch gelijk stond aan de val van de Grebbelinie, moest de legerleiding besluiten tot een actie, waar het Nederlandse leger, het terrein en de overige omstandigheden absoluut niet geschikt voor waren. Een tegenaanval!
Vanuit de omgeving van het dorpje Achterberg moesten 4 bataljons oprukken, tot het riviertje de Grebbe bereikt was. Het terrein was echter zeer open en om nog enige dekking te hebben, moest de aanval 4.30 u. plaatsvinden. Dit tijdstip werd niet gehaald, pas om 7.00 u. konden de dodelijk vermoeide soldaten vooruit. Ze waren nog niet onder vijandelijk vuur geweest, hadden 16 uur niets gegeten en wilden na een nacht marcheren net gaan slapen, toen ze ten aanval moesten. Het Nederlandse leger had niet geoefend op zo’n actie, de officieren hadden geen kaarten en kenden de gesteldheid van het terrein amper. Behalve het ontbreken van dekkingsmogelijkheden, was het gebied moeilijk begaanbaar door loopgraven en prikkeldraad. Ondanks alles verliep de aanval aanvankelijk voorspoedig. De eerste doellijn werd om 10.00 u. gehaald. Niet lang daarna kregen de bataljons meer moeite om voorwaarts te gaan. De troepenbewegingen waren de Duitse artillerie niet ontgaan, bovendien ontmoetten ze vijandelijk mitrailleurvuur. Luchtsteun had hier uitkomst kunnen bieden, maar geallieerde hulp bleef ook hier uit. Wel deden Nederlandse formaties Fokkers, beschermd door jagers aanvallen op Duitse artillerie bij Wageningen en de verkeersweg naar de Grebbeberg.
Men merkte dat de vijand niet alleen verdedigde, maar ook oprukte. De tegenstander bleek namelijk de SS-Standarte ‘Der Fuhrer’, die de Grebbelinie in noordelijke richting moest oprollen, nu ze hun werk op de berg hadden gedaan. De SS werd wel gesteund door artillerie en stootte naar voren, gedekt door Nederlandse krijgsgevangenen. Toen in het open veld ook nog een aanval volgde van 27 Stuka’s begonnen de Nederlandse troepen te vluchten. Gelukkig waren de SS-troepen inmiddels te verzwakt om de achtervolging in te zetten.
2. DE VAL VAN DE STOPLIJN EN RUGLIJN. maandag, 13 mei
Diezelfde morgen van de 13e mei werd de stoplijn op de Grebbeberg over de gehele breedte aangevallen. Op de berg waren de SS-troepen afgelost door het 322e infanteriebataljon. Hoewel de verdedigers sterk in de minderheid waren, wisten ze de eerste en tweede aanval af te slaan.
De Nederlandse artillerie kon hen niet steunen, vanwege de Nederlandse tegenaanval bij Achterberg en het gevaar dus eigen troepen te treffen. Versterkingen waren daar ingezet. Met het mislukken van die tegenaanval, was ook de stoplijn verloren. Een derde aanval had ten noorden van de straatweg succes, terwijl het gebied ten zuiden van deze weg tot de Rijn nog even in Nederlandse handen bleef. De doorgebroken Duitsers belaagden inmiddels de commandopost van Majoor Landzaat, die met 16 man het pand tegenover Ouwehands Dierenpark verdedigde. Toen de munitie op was van de soldaten streed de majoor alleen door, tot hij dodelijk getroffen werd. De villa van Ouwehand werd pas ingenomen, toen het in brand stond en ook Hotel De Grebbeberg bleef enige tijd weerstand bieden. De commandopost van overste Hemmink hield met 100 man stand. Deze soldaten vochten door tot na de(niet bekend zijnde) capitulatie. Het 322e bataljon rukte ondertussen op tot de Rhenense spoorlijn, waar de aanval weer vast liep. Bij het viaduct gebruikten de Duitsers Nederlandse krijgsgevangenen als schild, om een doorbraak te forceren. Toen dat niet lukte, probeerden ze verkleed als Nederlandse soldaten het viaduct te veroveren. De verdedigers herkenden hun tegenstanders echter aan de zwarte laarzen, die ze onder het Nederlandse uniform droegen. Vanuit de ruglijn werd nog eenmaal een succesvolle tegenaanval gedaan op een SS-eenheid, door een Nederlands grensbataljon.
Ten noorden van de Grebbeberg kreeg het 19e R.I. te maken met Duitsers, die in rubberboten het inundatiegebied overstaken.Tegen de avond dwingen artilleriebeschietingen en een grote Stuka-aanval de meeste verdedigers van de spoorlijn tot de terugtocht.
Van Kornwerderzand tot Willemsbrug
Op 13 mei werd duidelijk dat het Nederlandse leger, zonder snel ingrijpen van geallieerden, op korte termijn de strijd zou moeten staken. Toch ging niet alles naar Duitse wens. Zo was de koningin ontsnapt aan gevangenname en deze dag met het kabinet naar Engeland gevaren. De koningin wilde naar Zeeland, maar dat was de kapitein te riskant. Men kon haar overtuigen dat ze ook vanuit Engeland hulp kon bieden aan haar landgenoten.
Kornwerderzand was die morgen nog geheel intact. De Duitse artillerie kon de aanval niet steunen, want de pantsertrein was blijven steken bij de vernielde spoorbrug in Winschoten. De uitwerking van het Duitse veldgeschut was minimaal. Daarop besloot de aanvaller het met 5 detachementen wielrijders. De Nederlandse verdedigers lieten ze naderen tot 800 meter, waarna men het vuur opende. Vier detachementen vluchtten, terwijl het voorste detachement zich pas durfde terug te trekken toen het donker was. Tot overmaat van ramp kwam de Duitse lichte artillerie onder vuur te liggen van het zware geschut van de kanonneerboot ‘Johan Maurits van Nassau’. Verbaasd ruimden ze het veld, waren ze verkeerd ingelicht over de vuurkracht van Kornwerderzand? Toen bleek dat ook de bommen van de duikbommenwerpers nauwelijks schade aanrichtten, steeg het moreel van de Nederlandse troepen.
In Rotterdam deden Nederlandse mariniers een aanval over de Willemsbrug. De 60 Duitsers aan de overkant hadden de witte vlag al gereed, toen de mariniers het opgaven. Ondertussen werd de 22e Luftlande division verder ingesloten bij Overschie. Dordrecht ging verloren. Een korps wielrijders met pantserafweergeschut moest het in de loop van de dag afleggen tegen tanks. Het ernstigst leek de situatie op de Grebbeberg, waar een doorbraak was gerealiseerd in de stoplijn. ’s Avonds trok het Nederlandse leger zich terug op de Hollandse Waterlinie, waar het zich opmaakte voor de laatste slag.