10 mei. Heel vroeg in de morgen, rond drie uur, worden vele soldaten en burgers gewekt door een merkwaardig, zoemend geluid. In nachtkleding gestoken turen ze de hemel af en ontwaren een reusachtige luchtvloot, die naar het westen vliegt. Op de laagvliegende toestellen zien ze de Duitse herkenningstekens. Slechts hier en daar reageert het Hollandse afweergeschut. Er is immers geen oorlogsverklaring gegeven en de vliegtuigen gaan ongetwijfeld naar Engeland. Zeker als de toestellen over Holland glijden richting Noordzee. Boven de Noordzee draaien de bommenwerpers en transporttoestellen echter, op weg naar hun doelen in West-Nederland.
Luchtaanval op het Westen
1. HAAGSE VLIEGVELDEN ONDER VUUR. vrijdag 10 mei
3.55 u. X-zeit. Hoewel de Nederlandse jagers met warmgedraaide motoren op de landingsbanen staan, kunnen veel vliegtuigen niet meer aan het verrassende bombardement ontkomen.
Ruim een kwart van de Nederlandse luchtvloot wordt op de grond vernietigd. Schiphol, Bergen en Hilversum worden gebombardeerd, waarbij vooral veel moderne G-1 en D-21 jagers worden vernield. De drie Haagse vliegvelden Ockenburg, Ypenburg en Valkenburg worden na een bombardement aangevallen. Op Valkenburg staan geen vliegtuigen, het vliegveld is nog in aanleg. Als Duitse toestellen landen, zakken ze tot hun assen in de bodem en blokkeren ze daarmee de ‘landingsbaan’ volledig. Luchtbasis Ypenburg wordt relatief sterk verdedigd door 1000 grenadiers en 8 gecamoufleerde pantserwagens. Dit was na de aanval op Noorwegen besloten, waar Duitse troepen ook brutaal gebruik maakten van Noorse vliegvelden en grote verkeerswegen om te landen. Toen de Junkers landden, waren Duitse parachutisten er nog niet in geslaagd om de Nederlandse bezetting te verdrijven. Gevolg was, dat de vliegtuigen doorzeefd worden op de landingsbaan. Een deel van de vliegtuigen kan nu niet meer landen, op het met wrakken bezaaide vliegveld. De laagvliegende transportvliegtuigen zijn daarop een gemakkelijke prooi voor het Nederlandse afweergeschut. Het zwak verdedigde Ockenburg valt spoedig in Duitse handen.
2. HOOG SPEL
Met de aanval op West-Nederland nam Duitsland natuurlijk een groot risico. Vele kostbare, goed bewapende en langdurig getrainde troepen zouden achter de Nederlandse linies landen, om Nederland tot een snelle overgave te dwingen. Zonder een oorlogsverklaring af te leggen deed het Duitse leger wat haar bevolen was.
De Duitse bombardementen waren grondig. De Nederlandse luchtmacht was een zware klap toegediend. Bij het militaire kamp Waalsdorp en de Nieuwe Alexanderkazerne waren 60 Nederlandse doden gevallen. Vier vliegvelden waren veroverd, waaronder Waalhaven. Motorrijders gingen op weg om de koningin en belangrijke functionarissen in Den Haag gevangen te nemen. Misschien was deze ‘strategische overvalling’ wel een succes geworden, als Nederland in kader van de neutraliteitspolitiek zijn 1e Legerkorps niet in West-Nederland had gelegerd. Hoewel delen van dit korps vliegvelden, wegen, bruggen en steden bleven bewaken, kon een ander deel bliksemsnel reageren op de onverwachte gebeurtenissen.
Den Haag werd haastig afgegrendeld en de omringende vliegvelden aangevallen. Tegen de avond van de 10e mei waren drie van de vier vliegvelden weer Nederlands. Ockenburg werd heroverd door een bataljon Jagers en een bataljon Grenadiers. Bij Ypenburg werden honderden Duitsers gevangen gemaakt. Noordelijk van dit vliegveld maakte luitenant Maduro zich verdienstelijk, bij de verovering van een Duits steunpunt achter een brug. Na de herovering van vliegveld Valkenburg kon de balans worden opgemaakt. De Duitse aanval op het regeringscentrum was mislukt. De 22ste Luchtlandingsdivisie was verslagen. Meer dan 1600 Duitsers waren krijgsgevangen gemaakt. Rond Den Haag lagen de wrakken van 200 Duitse transporttoestellen. Alleen onder Rotterdam (Waalhaven) en bij Dordrecht (Moerdijk) was de toestand kritiek.
3. DE POORTEN VAN VESTING HOLLAND
Voor het slagen van de Duitse plannen was het in handen krijgen van de Maasbruggen van groot belang. Die taak was aan de 7e Vliegerdivisie toebedeeld. Ze moest de bruggen bij Dordrecht, Moerdijk en Rotterdam veroveren, om zo de poorten van vesting Holland voor de Pantserdivisie van het 18e Duitse leger te openen.
Bij de Moerdijk hadden de Nederlanders een klein bruggenhoofd gevormd, in een halve cirkel op de zuidoever. Er stonden enige kazematten aan de noordzijde die vuur konden uitbrengen op de brug. De brug was wel ondermijnd, maar nog niet van ontstekingsleidingen voorzien. Daar zou nog voldoende tijd voor zijn, oordeelde men. In Rotterdam lag slechts 1 bataljon Infanterie en een kleine afdeling Mariniers, deels rekruten. Ook in Dordrecht lag slechts 1 bataljon infanterie en wat artillerie. In de Hoekse Waard stonden nog wat antieke kanonnen en er was enig luchtafweergeschut.
In de nacht van de eerste oorlogsdag werd de noord- en zuidoever van de Moerdijkbrug gebombardeerd, waarna parachutisten tussen de bruggen en het bruggenhoofdje landden, in de rug van de Nederlandse verdedigers. Een voor een werden de Nederlandse opstellingen opgerold. Een sectie bij Lage Zwaluwe hield het vol tot 10.30 u. De noordzijde van de Moerdijkbrug werd aanvankelijk met succes verdedigd, tot ze in de rug werden aangevallen door parachutisten die achter hen waren neergekomen. Ook bij Dordrecht en Zwijndrecht boekten deze elitetroepen succes. De nauwelijks verdedigde brug over de Oude Maas viel onbeschadigd in Duitse handen. Dordrecht werd evenwel (nog) niet veroverd.
Waalhaven mei 1940
Om 05.00 u. landden op de Nieuwe Maas een aantal watervliegtuigen. De Duitsers wisten heel eenvoudig de Maasbruggen en de noordoever te bezetten. Nederlandse tegenacties verdreven deze soldaten nog dezelfde dag. Parachutisten, die bij het Feyenoord-stadion waren geland, konden samen met versterkingen van vliegveld Waalhaven Rotterdam-Zuid echter veroveren en vasthouden.
De Maaslinie
1. LIMBURG ALS TUSSENSTATION. vrijdag, 10 mei
In de nacht van negen op tien mei 1940 overschreden Duitse legers de grens van neutraal Nederland. Niet alle Duitse troepen waren bedoeld om Nederland te veroveren en bezetten. Het Duitse 6e leger zou door Limburg trekken om een aanval te doen op Belgische stellingen bij het Albertkanaal, waaronder het fort Eben Emaël. Een pantserkorps van het 6e leger moest samen met enkele onderdelen van het 4e, 12e en 16e leger de toesnellende Franse en Britse hulptroepen insluiten en vernietigen. Zo zou het noorden van Frankrijk voor Duitsland open liggen, want de Maginotlinie reikte niet zover, dat het een aanval door België kon stuiten.
Snelheid was het sleutelwoord waar veel van af zou hangen in de door Duitsland gebezigde oorlogstactiek: “Blitzkrieg”. Bij deze tactiek was verrassing het uitgangspunt. Na de overrompeling van de tegenstander moest snel terrein gewonnen worden, zonder zich te bekommeren om links en rechts nog aanwezige en dus geïsoleerde vijand. Vertraging om wat voor reden dan ook was ongewenst, zelfs zeer riskant voor het slagen van de totale aanval. Er moest voorkomen worden, dat de tegenstander gelegenheid kreeg de verdediging te organiseren. Het Nederlandse leger in Zuid-Limburg was geen groot probleem. Er lagen slechts 4 bataljons en artillerie ontbrak. Ook maakte men zich geen zorgen om de Maaslinie met zijn kleine kazematjes die in 1939 met grote tussenruimtes werden gebouwd, slechts aangevuld met zwak bezette loopgraven en prikkeldraadversperringen. Nee, alleen de rivierovergangen vormden een lastig obstakel. Als de Nederlanders de bruggen zouden opblazen, zou veel kostbare tijd verloren gaan. Om dit te voorkomen werden speciale overvalploegen opgeleid, die de brugbewaking moesten overmeesteren voor deze hun vernietigende werk konden doen.
2. WEERSTAND ACHTER DE RIVIER
Duitsland had de aanval op de Maaslinie grondig voorbereid. In de nacht van 9 op 10 mei zaten duizenden Duitse soldaten ongeduldig te wachten in hun pantsertreinen tot het sein zou worden gegeven, dat ze over de veroverde bruggen konden rijden. Ondertussen reden de overvalploegen in uniformen van o.a. de Nederlandse Marechaussee op de fiets over de grens om hun voorbereidende werk te doen. Maanden was er geoefend in Duitsland voor deze nacht.
Het Nederlandse leger aan de Maas was echter zeer alert. Alleen de overval bij Gennep slaagde, alle andere bruggen vlogen de lucht in, bij Venlo en Buggenum (Roermond) zelfs samen met de overvalploeg. Nu waren de Duitsers genoodzaakt om op ander manieren de rivier over te komen, zoals met rubberboten, gedekt door artillerie. En zo stonden de kleine kazematjes aan de Maas zo’n overtocht toch in de weg en moesten worden opgeruimd. Tevens moest de omgeving van de opgeblazen bruggen veroverd en gezuiverd worden, om de bouw van noodbruggen door pioniers mogelijk te maken. De Nederlandse soldaten wisten de rivierovergang met hun lichte infanteriewapens nog enige uren te voorkomen en sloegen vele aanvallen af. Men liet de Duitsers tot midden in de rivier naderen, om dan het vuur te openen. Pas toen bijna alle kazematten door artillerievuur waren uitgeschakeld, kon de opmars in de loop van de ochtend niet meer gestuit worden. Op plaatsen waar nog wel weerstand werd geboden, naderden de Duitsers de stellingen en kazematten aan de achterzijde.
Ook in het gebied tussen Maas en IJssel mislukte de Duitse opzet. De bruggen over het Maas-Waal kanaal konden worden opgeblazen, behalve bij Heumen, waar soldaten in burger de brugbewaking overmeesterde. De Nederlandse soldaten rond de brug wist de overvalploeg van de naderende Duitse hoofdmacht te isoleren en boden nog 12 uur tegenstand. Al met al een fikse tegenvaller voor het Duitse leger. De geslaagde overval bij Gennep had voor het Nederlandse leger echter ernstige gevolgen.
De Peel-Raamstelling
1. KAZEMATJES ALS STERKSTE TROEF. vrijdag, 10 mei
In 1939 werd in de Peel een kanaal gegraven, dat reikte tot de Raam, een riviertje boven Mill. Het deed dienst als afwateringskanaal en anti-tankgracht, waardoor het al snel de naam ‘Defensie-kanaal’ kreeg. Aan de westzijde werd een 80 km. lange verdedigingslinie gebouwd met mijnenvelden, kazematten, prikkeldraadversperringen en daar achter loopgraven, terwijl de spoorlijn zou worden afgesloten met een asperge-versperring. Het was bedoeld voor een grote bezetting, het 3e legerkorps. Toen de oorlog uitbrak, waren de gelegerde soldaten in de veronderstelling dat de lege loopgraven achter hen, spoedig zouden worden gevuld met soldaten die thans ‘op oefening’ bij Den Bosch lagen.
Deze gingen echter volgens opdracht van Generaal Winkelman juist de andere kant op, richting de Waal-Lingestelling. De Peel-Raamstelling was mede bedoeld om (Franse) hulptroepen bewegingsvrijheid te bieden bij het binnentrekken van ons land. De Fransen gaven echter te kennen dat ze niet verder dan Breda wilden oprukken en de Belgische stellingen sloten in 1940 niet op de Nederlandse aan, zodat de linie dus omtrokken kon worden via België. Daarom vond generaal Winkelman hardnekkige verdediging met een volledig legerkorps te riskant. Vernietiging dreigde, vond hij, ook al omdat de tegenstander in de lucht zou heersen, hetgeen van een terugtocht in oorlogsdagen een hachelijke onderneming zou maken. Het restant van de verdedigers diende ondanks alles ’tot de laatste kogel’ stand te houden en dat nagenoeg zonder artillerie-ondersteuning. Als enige bescherming dienden de kazematten, te weten; 46 ‘Flankerende Betonkazematten'(type B), 245 ‘Stekelvarkens'(S) en 79 Gietstalen kazematten(G). Ze stonden op zo’n 200 tot 400 meter van elkaar. Er waren nauwelijks verbindingen, zodat ordonnansen voor de berichtgeving zouden moeten zorgen. Deze ‘eilandjes’ moesten de gemechaniseerde legermacht van Duitsland stoppen en minimaal de opmars enig tijd vertragen. De verdedigers van de Peel-Raamstelling verkeerden op 10 mei in grote spanning.
2. TREIN DOOR DE LINIE
Hoewel de meeste overvalploegen op de Maasbruggen geen succes boekten, was de inname van de brug bij Gennep van groot belang voor de snel oprukkende Duitse troepen. Nu had het allemaal nog kunnen meevallen, want de Maaslinie had slechts een vertragende functie. Erger was het dat de pantsertrein, die over de brug rolde, ongestoord door de Peel-Raamstelling kon rijden, omdat de asperge-versperring op het spoor nog niet gesloten was. Een kapitein die de trein door de linie zag rijden vroeg zich wel af of het om een Nederlandse trein kon gaan.
Toen men besefte dat het een Duitse trein was geweest, groeven drie Nederlandse pioniers op scherp staande landmijnen op en legden ze onder de rails. Bovendien werd de aspergeversperring gesloten. Toen pantsertrein Nr. 1 terugreed, ontploften de mijnen niet omdat deze te diep lagen. De trein ontspoorde toen ze op de aspergeversperring botste. De voorste platte wagen tuimelde in het kanaal, terwijl de eerste gepantserde wagon het oostelijk bruggenhoofd ramde. De rest van de trein schoof in elkaar en bleef op de spoordijk liggen. Met de Duitsers, die uit de trein kropen, ontstond een vuurgevecht. Ondertussen was het uitgeladen Duitse bataljon opgerukt naar de Nederlandse stellingen. Ze stuitten op een afdeling 8-Staal, die daar op het laatste moment was gearriveerd(7 mei). Deze draaiden hun 12 oude kanonnen(1880) haastig en vuurden wat ze konden. Tot hun verbazing lukte het de aanval van het versterkte bataljon af te slaan. Een andere groep Duitsers kon de stelling ongezien naderen door de verlaten loopgraven van de hoofdstelling. Ze werden verdreven door een kleine groep Nederlanders waaronder bewapend keukenpersoneel. Een derde Duitse aanval lukte wel. Een aantal kazematten werden van achteren aangevallen en veroverd. Er dreigde een gapend gat te ontstaan in de linie(07.30 u.), waar nieuwe troepen doorheen konden trekken. Een eskadron huzarenmotorrijders wist een aantal kazematten te heroveren, bij een Nederlandse tegenaanval. Daar konden ze een Duitse verkenningsafdeling terug slaan, zodat men het gat in de verdediging (nog) niet ontdekte.
3. DOORBRAAK BIJ MILL
Rond 12.00 u. bereikten Duitse troepen de Peel-Raamstelling bij Mill. Men ontdekte de ontspoorde pantsertrein. Verscheidene kleine infanterieaanvallen werden afgeslagen, door de kazemattenlinie. Hun artillerie was nog niet gearriveerd, over de Maas moesten eerst noodbruggen worden geslagen. Wel had men de beschikking over antitankgeschut, waarmee ze de bezetting van een aantal kazematten wisten uit te schakelen. Dat deze bunkers dit wapen niet konden weerstaan wisten ze, nadat Duitsland proeven had gedaan met dergelijke bunkers in Tsjechoslowakije, in Sudetenland.
’s Avonds na 18.00 u volgde een grote ‘Stuka-aanval’, die vooral een klap was voor het moreel van de Nederlandse soldaten. De inmiddels gearriveerde Duitse artillerie leidde de massale aanval in. Twee Duitse Divisies stormden naar voren. Ze gebruikten planken en balken om over het Defensie-kanaal te komen, of bereikten wadend de overkant. Ondanks zware verliezen aan Duitse zijde brak men rond 20.40 u. door de stelling. Een uur later kon men de pantsertrein ontzetten. Een peloton Nederlandse huzaren wist de doorgebroken vijand te stoppen. Ondertussen waren alle noordelijk en zuidelijk van Mill uitgevoerde aanvallen afgeslagen. Kolonel Schmidt, bevelhebber van Noord-Brabant, besloot zijn troepen toch terug te nemen op de Zuid-Willemsvaart in de nacht van 10 op 11 mei. Het definitieve vallen van de stelling kon niet lang meer uitblijven. Terwijl sommige onderdelen die nacht vochten in hun kazematten, marcheerde een ander deel naar Den Bosch. Desondanks boden verschillende kazematten op 11 mei nog steeds hevig verzet. De Duitsers dachten het 3e legerkorps verslagen te hebben met onderdelen van de Lichte Divisie, maar dit korps was inmiddels in de Waal-Lingestelling gearriveerd. De stelling had voldaan, maar de menselijke en materiële schade was groot; dertig Nederlandse militairen waren gesneuveld, 51 boerderijen, 33 woningen en een fabriek in Mill waren vernield.
De Grens
1. SOLDATEN VAN HET WESTFRONT. vrijdag, 10 mei
Aan de Duitse kant van de grens stonden duizenden soldaten te wachten, tot ze Nederland mochten binnen trekken. De Führer had hen via een legerbericht toegesproken. Alleen door een krachtige actie van hen, de soldaten van het ‘Westfront’, kon voorkomen worden dat het Ruhrgebied aangevallen zou worden door Franse en Engelse troepen. Nederland en België hadden toestemming verleend om de aanval door hun gebied te laten plaatsvinden en de vijand was reeds onderweg!
Hitler: “Eerst is de door Engeland en Frankrijk vooruitgeschoven tegenstander in het oosten neergeworpen, sinds 9 april werd dat in de kiem gesmoord. Nu proberen ze een na een afleidingsmanoeuvre in het zuidoosten via Holland en België naar het Ruhrgebied door te stoten. Soldaten van het Westfront. Daarmee is voor u het uur gekomen. Doe uw plicht !” Die avond werd het codewoord “Danzig” gegeven. De commandanten wisten dat het moment gekomen was. Bevelen werden geschreeuwd. Vrachtwagens en treinen kwamen in beweging. De inval kon beginnen. Aan de Nederlandse kant van de grens werd de onrust waargenomen en er werd driftig getelefoneerd. Daardoor konden de meeste voorbereide vernielingen op tijd worden uitgevoerd.
In Kloosterhaar wist een grenswachtpost met een lichte mitrailleur en wat geweren honderden Duitsers tegen te houden(03.40 u.). Zelfs een aanval van een volledig Eskadron(180 cavaleristen) werd afgeslagen. Anderhalf uur later gaf men zich pas over. Bij Langeveen kwamen die nacht om kwart voor vier, drie keurige Duitse militairen, die de Nederlandse grenswacht informeerden over de hun verstrekte opdracht Nederland binnen te trekken. De grenswacht opent niet lang daarna het vuur op oprukkende infanterie. Half vijf geven ze zich over. In Groenlo werd een militaire post niet door de Duitsers opgemerkt. De kapitein en zijn 6 soldaten geven uren lang telefonisch door welke troepen hun huis passeerden. Ze ontsnappen aan gevangenneming door te gaan kamperen in het bos.
De IJssellinie
1. TE LANG OM DIEP TE ZIJN. vrijdag, 10 mei
Al in vroeger tijden was gebleken, dat de IJssel te lang was om hardnekkig weerstand te bieden aan een tegenstander uit het oosten. Het Nederlandse leger was te klein en de rivier bood teveel oversteekmogelijkheden om ze alle te verdedigen. In 1936 werd toch begonnen met de eerste fase van de IJssellinie, voornamelijk bij bruggen, terwijl de rest van de linie in 1939/40 gereed kwam, compleet met prikkeldraadversperringen op de oevers.
Er was onvoldoende artillerie om deze ook in de IJssellinie te plaatsen, die net als de Maaslinie slechts bedoeld was als voorverdediging. De IJssellinie was de voorverdediging van de Grebbelinie. Het moest de verdedigers van die linie de gelegenheid geven om de versperringen te plaatsen en burgers te evacueren. Samen vormden ze het ‘Maas-IJsselfront’. De IJssellinie was wel beveiligd met elf rivierkazematten , aangevuld met kleinere scherfvrije onderkomens. In totaal stonden er 885 kazematten aan het ‘Maas-IJsselfront’. Bij de bruggen waren ze voorzien van antitankgeschut. De grootste rivierkazematten telden 3 tot 4 verdiepingen en lagen in de dijk, zodat het dijklichaam niet verzwakte. De werken waren bovendien voorzien van lichte en zware mitrailleurs. Langdurige weerstand aan de grens was al helemaal uitgesloten. Wel lagen tussen grens en IJssel vernielingsploegen, die zich mijnen leggend en versperringen opwerpend naar de rivier moesten spoeden. Bij een confrontatie met de vijand konden ze zich overgeven, als ze deze tenminste even aan zich konden binden. De gemotoriseerde Duitse troepen waren zo snel, dat ze soms de vernielingsploegen inhaalden. Zo waren ze eerder bij een brug met springlading over het Overijssels-kanaal. Men wist de Duitsers alsnog weg te jagen, waarna de springstof werd aangestoken. Toen ze in dekking liggend naar de brug keken, bleek hun auto er nog boven op te staan. Op het laatste moment wist een sergeant de auto te redden, waarmee ze konden vluchten.
2. DE OVERVAL BIJ WESTERVOORT
De 207e infanteriedivisie onder bevel van Generalleutnant Karl von Tiedeman, was versterkt met SS-troepen(“Standarte Der Fuhrer”) en afdelingen pioniers en artillerie. Haar opdracht luidde om bij Westervoort en Doesburg de IJssel te passeren en om daarna nog op 10 mei de Grebbelinie bij Rhenen te doorbreken. De volgende dag zou naar Utrecht worden opgerukt.
Verkenningen maakten duidelijk, dat de spoorbrug bij Westervoort het best genomen kon worden met een overvalsploeg in Nederlandse uniformen. Deze uniformen waren met veel moeite in Nederland gekocht, onder het mom dat men kledingstukken nodig had voor een operette; “Der graf von Luxemburg”. Als de brug veroverd was, zou een pantsertrein, gevolgd door twee troepentransporttreinen hierover doorstoten. De overval bij Westervoort mislukte door de oplettendheid van een versperringsploeg in Didam. Men zag een groep fietsers aankomen, die zich verdacht gedroeg. Ze waren opvallend zwijgzaam en toen de papieren werden gecontroleerd, klopte een handtekening niet. Bovendien leek een onderscheidingsteken dikker dan normaal. Toen de vermomde Duitsers werden ontwapend, bleken de helmen van karton. Het vervoeren van deze gevangenen bleek een riskante zaak. Eerst moest men uren wachten op een autobus en toen die er was kwamen juist Duitse pantserwagens de plaats binnenrijden. Na een wilde achtervolging werden de Nederlanders gevangen genomen.
De trein die het gezelschap zou volgen liep vast(04.15 u.) op een versperring voor de brug. Terwijl er al Duitsers op de brug waren doorgedrongen, werd deze opgeblazen. Er volgde een vuurduel tussen de Nederlandse compagnie en de trein aan de overkant, die terugreed na enkele treffers. Toen de Duitse artillerie het vuur opende, kon dit niet worden beantwoord. Toch werd de eerste aanval afgeslagen, met behulp van het vuur uit rivierkazematten en Fort Westervoort. Pas toen de Duitse artillerie de kazematten had uitgeschakeld, konden SS-troepen de overkant bereiken(08.00 u.).
3. OVERUREN VOOR DUITS BRUGSLAGPERSONEEL
De linie bij Doesburg lag rond 06.00 u. onder artillerievuur. De kazematten werden hierdoor vernield. Het was de Duitsers ook hier niet gelukt om de brug ongeschonden in handen te krijgen. Het middendeel van de schipbrug was tot zinken gebracht. De Duitsers bleken precies zo’n deel bij zich te hebben en nadat de verdediging met vliegtuigen en artillerie was verjaagd, kon de brug geslagen worden.
Bij de rivierbocht kwam het ondertussen tot gevechten en de vijand werd bij Dieren tot staan gebracht. Rond 13.00 u. werd de weerstand gebroken. In Zutphen werd zeer hevig gevochten. Twee grote rivierkazematten, vijf kleine, een oud kanon en een stuk pantserafweergeschut moesten het opnemen tegen de 227e Divisie. De bruggen werden opgeblazen (6.00u). Spoedig volgde de Duitse aanval met artillerie en vliegtuigen. Toen de Duitsers dachten alle kazematten te hebben vernietigd, staken ze met rubberboten de Gelderse IJssel over. Een ‘verstopte’ kazemat in de brug sloeg de aanval vernietigend af. Pas toen de munitie op was, slaagde een derde aanval.De aanval op Deventer ging niet door. De brug was vernield, meldde een patrouille. De brug bij Zwolle zou nog heel zijn. Dit bleek onjuist. Tenslotte moest de hele 227e Divisie over de noodbrug in Zutphen. In de nacht van 10 op 11 mei, trokken de IJsseltroepen zich terug achter de Grebbelinie. In het noorden, tussen Deventer en Kampen kon dat op een rustige, ordelijke manier. Deze verdedigers hadden niet onder zware druk gestaan. In het zuiden moest men zich haasten, gedekt door Huzaren ontkwam men aan de achtervolgers. De IJsselverdediging had haar werk naar behoren gedaan. De drie pantsertreinen kwamen geen van drieën over de spoorbruggen, zodat ze niet konden doorstoten naar de Grebbelinie. De kazematbezettingen hadden zich dapper geweerd met slechts 5 bataljons, maar de Duitse overmacht was te groot om ze te stoppen bij de IJssel.
De Veluwe
1. HUZAREN VAN OOST NAAR WEST. vrijdag, 10 mei
Op de Veluwe zijn Huzaren van het 1e, 4e en 5e Regiment aanwezig, deels op de fiets, anderen te paard. Ze hebben de beschikking over 6 pantserwagens. De oostelijke Huzaren treden op als vernielingsploeg. De bruggen over het Apeldoorns kanaal worden opgeblazen, waarna ze zich terugtrekken richting Ede.
De zuidelijke Huzaren van het 4e Regiment moeten de snel oprukkende Duitsers tegenhouden, die al om acht uur de rivier bij Westervoort oversteken. Tussen Oosterbeek en Heelsum weet het 5e eskadron Huzaren de vijand tot staan te brengen. Het versterkte SS-bataljon leed daar aanvankelijk verliezen in het open veld, maar tegen de avond besluiten de Huzaren via Renkum terug te gaan op de Grebbelinie, omdat het voordeel van het open schootsveld ’s avonds door het duister teniet zou gaan. Ede wordt verdedigd door enkele eskadrons te paard van het 4e RH. De weg Ede-Arnhem is ter hoogte van de Langenberg opgebroken en uitgehold, terwijl enkele ontspoorde wagons de weg Ede-Bennekom moeten versperren, samen met wat omgehakte bomen. Om 11.30 u. maken patrouilles contact op de Ginkelse heide. Tot ca. 18.00 biedt men weerstand, bij de bosrand op de Langenberg, gesteund door artillerie uit de Grebbelinie, die vuur legt op de weg Ede-Arnhem. Met hulp van de eigen 6 pantserwagens weet men vijandelijke pantserwagens op afstand te houden. Dan trekt men terug op de Grebbe, gedekt door een peloton huzaren te paard, die ternauwernood aan omsingeling weten te ontkomen. Terwijl ook deze laatste ruiters de Grebbelinie veilig bereiken, raken 3 pantserwagens het contact met de troepen kwijt. ’s Avonds blijken ze helemaal alleen. Zelfs de passerende Duitsers hebben ze niet opgemerkt. Via De Klomp bereiken 2 van de 3 wagens de eigen troepen.
De noordelijke huzaren trekken zonder gevechten terug op de hoofdweerstandslijn. Het 322e Regiment van de 207e Divisie bezet die nacht Bennekom, het 368e Ede. Deze troepen rukken via Veenendaal op naar de Grebbeberg.
Noord-Nederland
1. RUITERS IN DRENTE EN GRONINGEN. vrijdag, 10 mei
Zoals eerder vermeld was het Nederlandse leger niet groot genoeg om het gehele land te verdedigen. Er werd voor gekozen om Noordoost-Nederland prijs te geven, met dien verstande dat de Duitse opmars vertraagd moest worden door versperringsploegen. Slechts 5 bataljons konden voorts nog enige weerstand bieden achter sloten en vaarten, zoals bij de O-lijn en de Q-lijn rond Coevorden, de enige verdedigingslinies van betekenis in het noordoosten.
De aanval op dit vrijwel onverdedigde stuk Nederland mocht worden uitgevoerd door de 1e(en laatste) Kavalerie-Division, die oorlogs-ervaring had opgedaan in Polen. Deze met pioniersafdeling, anti-tankgeschut, rijwielafdeling en marine-commando versterkte Divisie van meer dan 13000 man kwam overwegend uit Pruisen. De ruiterafdelingen waren bewapend met karabijnen, mortieren, mitrailleurs en veldgeschut. Na maanden wachten mochten ze in de morgen van 10 mei de grens overtrekken.
Ogenblikkelijk werd alarm geslagen. Overal hoorde men het geluid van het (op tijd) opblazen van bruggen. Mijnenvelden werden op scherp gezet, wegen versperd en de verdedigers namen plaats in de 13 kazematten van de O en Q-lijn. Hier wist het handjevol soldaten met mitrailleurs uit de 1e W.O. op bewonderenswaardige wijze een enorme overmacht enige uren tot staan te brengen. De Duitsers weten dit achteraf aan de goed gecamoufleerde bunkers, die nauwelijks waren te onderscheiden in het landschap. Ook de in armoe gemaakte zandbunkers’ van aarde met hout omzoomde schietgaten bewezen hun diensten. Een doorbraak bij ‘De Krim’ bezegelde het lot van deze linies. Ondertussen was de Duitse pantser-artillerietrein vastgelopen bij Winschoten, zodat deze zijn opdracht niet kon vervullen; de bunkers bij Kornwerderzand onder vuur nemen vanuit Harlingen. Tegen de avond van de 10e mei hadden de Nederlandse soldaten zich teruggetrokken achter de Wons-stelling De 1e Kavalerie-Division bereikte de lijn Groningen-Assen-Meppel.
Grebbelinie
1. UITTOCHT UIT DE GREBBELINIE IN VEENENDAAL. vrijdag, 10 mei
Toen de oorlog uitbrak kwam ’s morgens om 7.15u. het bericht aan de burgemeester van Veenendaal, J.J.P.C. van Kuijk, dat de gehele bevolking geevacueerd moest worden. Ook andere gemeenten in of nabij de Grebbelinie, als Wageningen, Rhenen, Renswoude, Scherpenzeel, Woudenberg en Amersfoort moesten hun inwoners evacueren. De weerstand van het Nederlandse leger bij de grens en de IJssel voorkwam dat deze burgers de eerste dag door het oorlogsgeweld werden ingehaald.
Een eerste zorg was het verspreiden van het nieuws onder de bevolking. De grote, rode pamfletten werden opgehangen op drukke punten. De groeps- en wijkleiders kregen gele en oranje kaarten. Een deel van de bewoners ging op eigen gelegenheid naar familie, een ander deel moest de plaats per boot verlaten. De schepen lagen al enige tijd afgemeerd in de Rijn bij Elst. Om de boot te bereiken, moest er een stevige wandeling gemaakt worden. De burgers verlieten Veenendaal onder leiding van een blokhoofd, blok voor blok. De eerste groep vertrok om 13.00u. Wijk voor wijk ging op weg, aanvankelijk met tussenpozen van een uur. Later op de dag vertrokken de groepen met kortere tussenpozen. Desondanks duurde het tot in de schemer, rond 19.00u, dat de laatste inwoners de plaats verlieten. Grote groepen evacues moesten die nacht daarom in de open lucht doorbrengen. Bovendien hoorde men dat er schepen tekort waren, zodat een deel van de bewoners in Veenendaal-zuid (Patrimonium) met de trein naar Alkmaar ging. ’s Avonds zagen deze laatste groepen een gloed boven Veenendaal. Verschillende huizen werden in brand gestoken, om het schootsveld vrij te maken.
2. BURGERS HET SCHIP IN. vrijdag, 10 mei
De evacuatie verliep lang niet overal volgens plan. In de herfst van 1939 was de staf van generaal Reynders met het Plan Burgerbevolking Grebbelinie en Oostfront Vesting Holland gekomen. Het plan bestond uit drie hoofdpunten: 1. De burgers moesten naar het midden van de provincie Noord- Holland, de Zuid-Hollandse eilanden en Zeeland(behalve Walcheren) gebracht worden. 2. De evacuaties zouden plaatsvinden op de 3e oorlogsdag, de IJssellinie en de Maaslinie moesten daarvoor 4 dagen standhouden. 3. De mensen zouden zoveel mogelijk worden vervoerd per spoor. 4.300.000 inwoners moesten worden geëvacueerd, m.u.v. het belangrijkste personeel van de gemeentelijke diensten.
Op de 10e en 11e mei liep het op diverse plaatsen anders. ’s Middags bereikten de eerste Veense evacués de schepen en de inscheping begon. Burgers uit andere plaatsen voegden zich bij hen, tot de scheepsruimte te gering bleek. Een deel van de vluchtelingen bleef achter. De boten waren niet schoongemaakt, zodat de vluchtelingen zo zwart als roet uit de kolenschepen zouden komen. De vloot bestond uit 46 rijnaken die koers zetten naar Rotterdam. Maar de maas- en IJssellinie hielden geen 4 dagen stand, bovendien waren er parachutisten achter de Nederlandse linies gedaald. De oorlog had de evacués op 11 mei dus toch ingehaald. Vanwege de gevechten om de bruggen bij Dordrecht en Rotterdam, was het onmogelijk om zover te varen. Bij Schoonhoven werd een deel van de schepen gelost. Aan de zuidzijde gingen de mensen een slaaplaats zoeken in Groot-Ammers, aan de noordzijde in Bergambacht, Ammerstol en Berkenwoude. Na de ontscheping verscheen een Duits vliegtuig boven de rivier. Het werd onder vuur genomen met luchtafweergeschut. Bij de tegenaanval van het vliegtuig, kwam een evacué om het leven. Alleen al in de Grebbelinie waren 96.000 burgers van huis en haard verdreven. Ongeveer de helft van hen kwam uit Amersfoort.
3. HET BASTION VEENENDAAL. vrijdag, 10 mei
Veenendaal werd verdedigd door het 10e R.I. Het waren 3 infanteriebataljons, gevormd door 9 tirailleurscompagnieën en 3 mitrailleurs-compagnieën. Deze compagnieën bestonden uit 36 lichte mitrailleurs en 8 zware mitrailleurs. Voorts was het Regiment versterkt met een compagnie mortieren(6 stuks), een batterij 6veld met vier oude infanterie-stukken, een compagnie luchtdoelmitrailleurs en een staf verbindingsafdeling. De frontlijn van het Regiment was 16 km lang. Ten zuiden van Veenendaal was de plaats beschermd door brede inundaties tot Wageningen.
In het noorden, ten westen van Scherpenzeel liep de frontlijn om de Emminkhuizerberg, langs de oostzijde van het Veen tot de Middelbuurt. De accessen werden afgeschermd door voorposten van de Grebbelinie. Het 2e bataljon bezette deze strook met een zware mitrailleur en een stuk 6-veld. Het bataljon moest de eerste klap opvangen en een eventuele verrassingsaanval verijdelen. Luchtdoelartillerie was opgesteld bij de Rode Haan, waar een peloton geschut de sluis moest beschermen. In de directe omgeving was luchtdoelgeschut bij de Pothbrug, Luchtenstein en het Egelmeer in het zuiden. De stoplijn door Veenendaal liep van het station Veenendaal tot De Heul. Hier moest absoluut worden stand gehouden. Rond Veenendaal werden de eerste dagen diverse vliegtuigen neergehaald. Bij de Buursteeg werd een ‘Duitse spion’ gearresteerd. Verder was het redelijk rustig gebleven, ondanks een alarm dat de Duitse infanterie in aantocht was, tijdens de evacuatie. Wel waren vele soldaten uit de IJssellinie door de linie getrokken. Vanaf 18.00 u. kwamen ze langs de batterij 6-veld bij De Klomp.