Iedereen die zich verdiept in de Grebbelinie weet dat het verdedigingswerk niet los kan worden gezien van het omringende landschap. Vestingbouwers probeerden de aanwezige elementen in het landschap in hun voordeel te laten werken. Rivieren, beekjes, moerassen of heuvels konden vooraf worden ingepast in het verdedigingssysteem. Zelfs de zon en de maan speelden een rol.
Bijzondere bondgenoten van de Grebbelinie
De Stichting Grebbelinie doet onderzoek naar de stategische betekenis van het landschap in relatie met de Grebbelinie. Aangezien het een waterlinie betreft ligt het voor de hand dat de inundatiemogelijkheden en accessen een belangrijke rol in het onderzoek spelen. Eén van de hoofdvragen is: op welke manier probeerde men de moeilijk inundeerbare delen van de linie toch onder water te zetten? In één van de oplossingen speelden zon en maan een belangrijke en gezamenlijke rol.
Grebbelinie-ontwerper Bernard de Roij brak zijn hoofd over het gebied ten noordoosten van Amersfoort, waar de inundatie al snel opliep tegen hoge gronden. Hoewel men tevreden was met de inundatiekommen in de lengterichting was er ontevredenheid over de breedte van de onderwaterzettingen. Vooral ten zuiden van de Voetpadkade en bij Hoogland waren die smal tot zeer smal(minder dan 100 meter bij de Glashutterkade). Daardoor kon de vijand de liniedijk (te) dicht naderen en met meegebracht geschut onder vuur nemen. Dit was deels op te lossen door het waterpeil in de kommen te verhogen. Vooraf moest dan wel eerst de liniedijk en de dwarskade verhoogd worden. Voor de aanvoer van veel extra water zouden zon en maan vervolgens moeten zorgen. Amersfoort had via de Eem namelijk te maken met de getijdewerking van de Zuiderzee.
Het getij in Nederland wordt vooral beïnvloed door de aantrekkingskracht van de maan op het water van de Atlantische Oceaan. Om het gebied ten noordoosten van Amersfoort te voorzien van water was echter een hoger getij nodig. Het is aan de maan af te lezen wanneer die hoogte bereikt kan worden. Ongeveer drie dagen na volle maan en nieuwe maan is er sprake van springvloed. Zolang doet de watermassa er over om de Nederlandse kust te bereiken. Bij volle maan staat de aarde precies tussen de zon en de maan en bij nieuwe maan staat de maan tussen aarde en zon in. In die situaties versterken de aantrekkingskracht van de zon en de maan op het water elkaar; het gevolg is springtij, een verschijnsel dat zich twee maal per maand voordoet. De wind aan de kust kan het water nog hoger opstuwen. Langs de Eem werden de gronden al eeuwen met regelmaat overspoeld met (Zuider)zeewater. Om het water weer terug te leiden in de rivierbedding werden dwarsdijken aangelegd, zoals de Vudijk. Deze dijk werd in 1745 op de liniedijk aangesloten en vervulde sindsdien een rol als militaire komkering. Van het hoge water kon in militaire zin dus ook geprofiteerd worden. Bernard de Roij bepleitte daarom twee sluizen in de eemdijk, die geschikt waren om bij springvloed water in te laten. Verder zou er in Spakenburg een nieuwe sluis moeten komen. Het exemplaar in 1742 was gemaakt van hout en ‘niet bequaem om vloedwateren in te laten’.
Aan deze wens werd in 1749 voldaan toen een gemetselde sluis werd gebouwd in de haven van Spakenburg. Toen in 1794 voor het eerst gebruik werd gemaakt van de mogelijkheid om Zuiderzeewater voor een militaire inundatie in te laten, was men te laat met het openen van de sluis. Het water was al te veel gezakt en er kon niet voldoende worden geprofiteerd van het getijdeverschil om bij te dragen aan de inundatie van 1794. De boeren in de streek zullen er niet rouwig om geweest zijn. Het zilte water veroorzaakte langdurige schade aan de landbouwgronden. Sinds de aanleg van de Afsluitdijk veroorzaken zon en maan geen getijdenverschillen meer in de Eem. Wel speelt de wind nog altijd een rol in de hoogte van het water.