Wie in de winter over de liniedijk loopt, ziet het. De oudste geschiedenis van de Grebbelinie, geschreven in het profiel van de dijken en forten. Al waren er wel de nodige restauraties voor nodig om dit aarden handschrift weer leesbaar te krijgen. De kanonopritten, geschutbanken en borstwering herinneren aan de winter van 1794-’95, toen het Franse leger zonder slag of stoot over het ijs door de verlaten linie trok en 200 niet vernagelde kanonnen buit maakte.
Verdedigers poetsen de plaat
De inundatie, die een jaar eerder nog mislukt was, leek in 1795 succesvol. Er waren ongeveer 100 kanonnen uit de Betuwe aangetrokken, die het aantal vuurmonden verdubbelden. De positie van het geschut op de liniedijk was sinds 1793 verbeterd; op belangrijke plaatsen, namelijk waar de komkeringen aansloten op de liniedijk, waren posten aangelegd. Hierdoor kon de vijand, die de aanval over het dwarsdijkje zou wagen frontaal en diagonaal worden beschoten. Zover kwam het niet. Koning winter ontnam de linie haar belangrijkste kracht door van de waterhindernis een ijsvlakte te maken. De verdedigers poetsten de plaat en lieten het geschut aan de vijand. Onbeschadigd. Direct te gebruiken. Niet vernageld. Was het nu zo’n moeite, om deze stukken onbruikbaar te maken of mee te nemen? Waarom is dit niet gedaan? Om op deze vragen een antwoord te kunnen geven, is het interessant het kanon eens nader te beschouwen.
In de archieven komen we diverse typen tegen; in het Fort aan de Buursteeg waren bijvoorbeeld 20 ‘kanons’, 1 houwitser en 2 ‘mortiers’ gepland. Er konden verschillende projectielen mee worden verschoten; massieve kogels, houwitsergranaten en springgranaten. Bovendien hagelbussen, die tussen de 42 en 100 loden kogels bevatten, afhankelijk van het kaliber kanon. De kalibers op Buursteeg varieerden van 6 tot 24 ponden. De kogels lagen netjes verpakt in kardoezen(zak met kogel en buskruit) op enige afstand van het kanon. De kanonnier liet zo’n kardoes in de gietijzeren loop glijden en stampte deze aan met een laadstok. Nadat er gericht was, ging de lont in het zundgat. Als de batterij aan de vijand gelaten moest worden, kon men op tamelijk eenvoudige manier verhinderen, dat er vervolgens met de verlaten stukken op eigen terugtrekkende troepen geschoten werd. Een kanon werd onbruikbaar, door een spijker in het zundgat te slaan, waardoor de ontsteking niet meer plaats kon vinden. Deze handeling noemde men ‘vernagelen’.
Veranderingen in de loop van de 18e eeuw zorgden ervoor, dat een stuk inmiddels tamelijk gemakkelijk verplaatsbaar was. Het was lichter geworden(zo’n 300 kg), zodat er minder paarden nodig waren. Een paar extra wielen(het voorstel) maakten het stuk mobieler en stabieler. Door het tuig te verlengen tot acht meter, kon men sneller vertrekken, omdat het niet langer noodzakelijk was om de paarden uit te spannen. Tenslotte werd de ‘borstriem’ uitgevonden, waardoor de artilleristen hun eigen geschut konden trekken. De snelheid waarmee het kanon verplaatst kon worden, lag zeker op vlak terrein anderhalf maal zo hoog als het voetvolk, de infanterie.
We kunnen gerust concluderen, dat de verdedigers de tijd en gelegenheid hebben gehad om de stukken te verplaatsen of onbruikbaar te maken. De wil daartoe ontbrak echter; toen het besef doordrong dat de waterlinie het Franse leger niet zou keren, vertrok het Engels-Nederlandse leger haastig. Steun van de Nederlandse bevolking hoefde men niet te verwachten. Dit slecht georganiseerde en kwalijk geleide huurleger had een slechte naam en stond bekend om het plunderen van het platteland. Opgelucht zag men de Engelsen door de Achterhoek verdwijnen, nadat de opperbevelhebber de raad van de Engelse gezant in Den Haag had opgevolgd om de Republiek te ontruimen. De Hollandse kanonnen, die hen ter beschikking waren gesteld lieten ze staan. De Hollanders moesten dat zelf maar regelen. Deze wierpen hun geweren weg. Ze waren koud en hongerig. Leiding was er onvoldoende: “Geen volk heb ik en het weinige is onwillig”, schrijft een militaire commandant. Zo verdween het Nederlandse leger even snel als stadhouder Willem V, die de wijk naar Engeland nam. De Franse intocht onder bevel van Pichegru ontmoet slechts gejuich, tot de Franse eisen op tafel komen. Zo verwacht men kleding en voeding voor 25.000 Franse soldaten. Uiteindelijk moeten er 200.000 uitgerust worden. Gelukkig hadden we nog 200 gave kanonnen staan…
Bronnen. Register van Memoriën behoorende tot het archief der Genie van het Ministerie van Oorlog (1850) J.T.C. Blommestein: De Grebbelinie. Van militair verdedigingswerk tot cultuurhistorisch erfgoed en natuurmonument. (1978), A.H. Mohr: Terminologie Verdedigingswerken (1983), H.W. Koch: Europa in oorlog (1981), V. Melegari: Great military sieges(1981), W. Blockmans(red): Oorlog door de eeuwen heen(1993) J. de Rek: Tussen Republiek en Monarchie(1984), J. ter Haar: Geschiedenis van de Lage Landen(1990)