Toen Nederland in 1939 besloot tot mobilisatie was dat al voor de derde keer in 69 jaar. De angst voor een inval uit het oosten sloop al in het diplomatieke korps en de regering in 1866, toen Pruisen in oorlog was met Oostenrijk. Het aan Nederland grenzende Hannover werd geannexeerd en men hield er rekening mee dat Pruisen het oog op Nederland zou laten vallen.

Tijdens de Frans-Duitse oorlog mobiliseerde Nederland op 15 juli 1870. Het beroepsleger van 5000 man werd daardoor aangevuld met 55.000 militie en de schutterij. Men bereidde zich voor op weerstand in Holland en Utrecht, maar in de Grebbelinie werden geen troepen gestationeerd. Nederland bleef buiten schot.

Op 31 juli 1914 mobiliseerde het neutrale Nederland zijn land- en zeemacht, omdat men ernstig rekening hield met een oorlog tussen Duitsland en Rusland. Het veldleger groeide in die periode tot 95.000 man. Verder waren er 70.000 bezettingstroepen, 10.000 man grensbewaking en 20.000 depottroepen. De Grebbelinie werd niet bezet door troepen. Ook deze periode overschreden de Duitse legers de Nederlandse grens niet.

Mobilisatie 1939-1940

DE MOBILISATIE IN DE GREBBELINIE 1939-1940
Een week voor de Duitse inval in Polen, op donderdag 24 augustus 1939 begon het Nederlandse leger met de voormobilisatie. Deze was bedoeld om de grote mobilisatiestroom enige dagen later op te vangen. Door Europese spanningen gedwongen moesten duizenden jonge mensen van hun privéplannen afzien. Gelaten arriveren 200.000 mannen op 29 augustus op hun voorlopige bestemming, voor ze definitief ‘ergens in Nederland’ worden gelegerd. Ook in de Vallei wordt de burger in uniform een vertrouwde verschijning in het straatbeeld. Men houdt aanvankelijk geen rekening met een lange mobilisatieperiode, zoals in 1914-1918. Betrokkenheid in de oorlog lijkt ook niet erg waarschijnlijk. Nederland is immers neutraal en doet haar uiterste best om deze onpartijdigheid naar het buitenland uit te dragen. In het geheim worden er echter wel contacten gelegd met de geallieerden.

DE ALGEMENE MOBILISATIE
Vijftien lichtingen dienstplichtige soldaten van 1924 tot 1938 zochten hun weg naar het inkwartieringsadres, om te transformeren naar de wereld van rats, kuch en bonen. 500 extra treinen worden ingezet. 60 goederentreinen vervoeren 14000 gevorderde paarden uit heel Nederland. Onderofficieren en officieren betrekken huizen, infanteriesoldaten maken zich op voor de nacht in een school of fabriekshal. Cavalerie werd zoveel mogelijk in boerderijen geplaatst, waar ruiter en paard slechts door de vloer van de hooizolder van elkaar worden gescheiden. Artilleristen in Renswoude mochten zich verheugen op een bijzondere legerplaats: het plaatselijke Kasteel. 95 % van de opgeroepenen komt op binnen twee dagen. Ze krijgen een medische keuring, een nieuw uniform als het oude niet meer paste en een wapen. Keukenwagens worden schoongemaakt, legeringen getimmerd en gevuld met stro. Als de commandogroepen geformeerd zijn en de wachtposten zijn uitgezet kan Nederland rustig slapen. Het leger waakt! (Al was het maar vanwege de muizen, ratten, vlooien, tocht, stank en vliegen…)

TUSSEN KRIB EN STRO
Op zondag zijn al veel troepen in de stellingen van de verdedigingslinies. Ook bij bruggen, vliegvelden en verkeersknooppunten worden de posten bezet. Hoewel het voorlopige inkwartieringsadres was voorbereid door soldaten uit de voor-mobilisatie, moesten de nieuwkomers zelf werken aan hun definitieve legering. Kleuterscholen, garages, boerderijen en fabriekshallen werden gedeeltelijk ontruimd, van meubels ontdaan en van een strovloerbedekking voorzien. Dit was een goede voedingsbodem voor vlooien en ander gedierte. Zo kwam het 10e R.I. in september ’39 aan in De Klomp. Ze hadden hun opleiding in Ede genoten en waren met onbekende bestemming op pad gegaan. ’s Nachts waren de soldaten per trein naar Amersfoort vervoerd. Ze marcheerden in twee dagen naar Woudenberg, waar ze overnachten in oude stallen. Vandaar gingen ze naar De Klomp. 80 militairen kregen onderdak bij gevorderde gebouwen van “Hotel De Klomp” + de stallen en de schuren erachter. De officieren verbleven in het hotel, de onderofficieren in huizen. De soldaten lagen op een, met stro bedekte, betonnen vloer in een stal, die nu moest worden ingericht voor een langdurig verblijf. Tochtgaten werden zoveel mogelijk gedicht, houten kribben getimmerd tussen de slaapplaatsen en er kwam een provisorische kantine in een schuur.

Het Nederlandse verdedigingsplan

DE GREBBELINIE IN HET VERDEDIGINGSPLAN
In februari 1940 werd door generaal Winkelman beslist, dat de Grebbelinie de voorkeur kreeg boven de Hollandse Waterlinie. De Vallei bood volgens hem meer strategische mogelijkheden en er werd voorkomen dat steden als Utrecht en Amsterdam onder vijandelijk vuur kwamen te liggen. Bovendien was er achter het Valleikanaal betere camouflage mogelijk, dan in het open Hollandse landschap.

Nadelig was dat de inundaties voor de Grebbelinie veel smaller waren en hier en daar zelfs geheel ontbraken. Op die plaatsen werden voorposten ingericht. Achter het Valleikanaal lag de frontlijn. Hier begon de hoofdweerstandstrook, die eindigde bij de stoplijn, waar de vijand zeker niet mocht doorbreken. Daar moesten pogingen worden gedaan, om de tegenstander weer terug te drijven. Het was niet waarschijnlijk dat het Nederlandse leger de strategische mogelijkheden van de Vallei zou kunnen uitbuiten. Daarvoor waren de troepen eenvoudig onvoldoende geoefend en uitgerust. Een ander probleem vormden de stellingen, die niet berekend waren op een hardnekkige verdediging. De kazematten boden een goede bescherming tegen de kogels en granaatscherven van de voorhoede van de aanvaller, maar tegen langdurige artilleriebeschietingen van de hoofdmacht waren ze niet opgewassen. Er werden plannen gemaakt voor nieuwe kazematten, maar deze hoefden niet meer te worden uitgevoerd….

Loopgraafreconstructie op de Grebbeberg

DE VERDEDIGING VAN DE GREBBEBERG
Aan de Grebbeberg, een van de zwakste plekken van de Grebbelinie, moest bijzondere zorg worden besteed. Ten oosten van de berg lagen de voorposten. Deze opstellingen, die waren opgetrokken uit hout en aarde, moesten de eerste klappen opvangen en uitdelen. Achter het riviertje de Grebbe lag de frontlijn, waar de meeste wapens waren opgesteld, waaronder de zeven stukken pantserafweergeschut. Hier lag tevens een aantal kazematten, van het type S en G en een tweetal kazematten voor PAG. Aan de voet van de Grebbeberg lag het hoornwerk uit 1745. De aarden wallen met de gracht werden versterkt met loopgraven en werden verdedigd door twee pelotons infanterie. De verkeersweg kon worden afgesloten met een staalkabel en tegen de berg lagen prikkeldraadversperringen. Op de berg stonden nog een aantal gietstalen kazematten, die in hun schootsveld ernstig werden belemmerd door de boomgaarden in het voorterrein. Kwetsbare telefoonkabels en ordonnansen moesten de berichten uit het veld overbrengen naar de legerleiding. Draadloze verbindingen had de landmacht niet. En dat in het land van Philips!